Op deze blog schrijf ik allerlei stukjes uit mijn jeugd, gezin en andere zaken, die mij op dat moment bezig hielden.
Op mijn tweede blog heb ik mijn creativiteit los gelaten. Was het eerst borduren en breien, nu is het bijna alleen nog maar haken wat me heerlijk van de straat houdt.
Avalon`s creablog: http://avalon022.blogspot.com/

Vanaf 2005 hou ik een digidagboek bij. Ik heb hierin over vanalles geschreven. Soms schrijf ik drie stukjes in een week en soms duurt het maanden voordat ik weer inspiratie krijg om iets op te schrijven. Dat kan dus vanalles zijn, heel persoonlijke dingen, wanneer ik niet lekker in mijn vel zit, herinneringen uit mijn jeugd en de tijd dat we met onze kinderen als gezinnetje samenwoonden, vakantie- of dagtripverhaaltjes, maar ook gekke, droevige of gewoon dagelijkse dingen die ik om mij heen registreer en waarover ik het leuk vind iets te schrijven. Alle verhaaltjes staan sowieso in pdf formaat ergens prive op laptop of externe schijf, maar ik heb besloten om zo langzamerhand alle verhaaltjes alsnog te publiceren op deze blog. Veel leesplezier.

Ps-1. Al bladerend door de onderwerpen zie ik nu [1-8-2013] dat het een rommeltje is geworden met de lettertypes en grootte van letters. Hoe dat komt weet ik niet. Wel weet ik dat ik ze zo niet gepost heb. Nu [26-2-2021] is het nog steeds niet veel beter. Het is jammer, dat ik niet meer grip heb op de lay-out van de stukjes. Maar goed, ik heb me helaas te houden aan de beperkte mogelijkheden. Het zij het zo, maar een rommeltje blijft het.

Ps-2. De bovenstaande foto is door mij genomen in een goddelijk rustige omgeving in de buurt van Säffle [Midden Zweden] in juni 2012.

maandag 29 juli 2013

Het plekje bestaat echt

Geschreven: Bovenkarspel, 22 augustus 2009
Dagtekening: augustus 2002 + augustus 2004

Af en toe baal ik wel eens van al die treinen. Het is in mijn ogen veel van hetzelfde en veel te veel techniek.Ik hou meer van plekjes die iets te vertellen hebben of plekjes waar in het verleden iets gebeurde wat in mijn ogen van belang is geweest. Dus na drie dagen Bluebell Railway wilde ik in Zd. Engeland wel eens iets anders. Als je al ter plekke bent is het lastig naar iets te zoeken op internet, dus viel ik terug op mijn vroegere methodes. Plunder het folderrek van de B&B of bestudeer de ansichtkaarten bij de plaatselijke middenstand. Hoe ik er precies ben achtergekomen weet ik niet meer, maar ineens was daar Hartfield op een steenworp afstand van Sheffield Park.

In augustus 2002 waren we met z`n vieren bij de Bluebell Railway en was ik zo stom om met z`n allen naar de "poohbridge" te gaan zoeken. Dat moet je dus nooit doen met twee kerels die liever treintjes kijken dan door een bos sjouwen om een bruggetje te gaan zoeken waar toevallig wat stripfiguren zouden hebben rondgehangen. Ook de druilerige regen maakte de zaak niet aantrekkelijker. Ik vond via nogal vage aanwijzingen op een Aviertje, midden in het bos, de parkeerplaats. Hier stond een klein onduidelijk houten bordje met de vermelding "pooh bridge" wat je het bos in stuurde. Nummer één [Arie] van onze groep hield het op de parkeerplaats al voor gezien en bleef in de auto zitten. Al glibberend gingen wij drieën het bospad op en liepen zowat een kilometer of twee, waarna nummer twee [Karel] het opgaf, mede door het feit dat nummer één eigenlijk wel lang in die auto zat in zijn eentje. Richtingbordjes zagen we niet meer en na nog een stuk wandelen en glibberen kwamen we weer op de weg uit, die we verlaten hadden toen we de parkeerplaats opdraaiden. In mijn gevoel hadden we een behoorlijke omweg gemaakt om een klein stukje verder weer op die weg uit te komen. De wetenschap dat die twee mannen in de auto op ons zaten te wachten met een redelijk voorspelbaar humeur en het feit dat we nu helemaal niet meer wisten hoe we verder moesten was een goede aanleiding om de hele zoektocht maar te stoppen. We dropen letterlijk en figuurlijk af om door het bos weer terug te keren.


Om onszelf te troosten hebben we toen maar een
bezoek gebracht aan het schattige winkeltje van
"Pooh Corner" waar we een flinke voorraad
borduurwerkjes van Winnie the Pooh hebben
ingeslagen. Natuurlijk waren Suzanne en ik helemaal niet tevreden en de jaren daarop bleven we steeds maar herhalen dat we terug wilden, uiteraard met z`n tweeën, om opnieuw te proberen het bruggetje te zien.

In 2004 was ik weer bij de Bluebell Railway, toen waren we met z`n drieën en helaas zonder
Suzanne. Op een ochtend heb ik, Karel en Arie bij de treinen achtergelaten en ben weer op zoek gegaan.
Het instructieblad om er te komen was nog precies hetzelfde en zonder problemen vond ik de parkeerplaats. Gelukkig had het niet geregend maar het was bloedheet, wat echter in een bos niet zo erg is. Ik liep weer tot de plek waar we het hadden opgegeven en kwam toen gelukkig iemand tegen die ik de weg kon vragen. Het was toch goed en een metertje of dertig verder langs de weg moest ik weer het bos in. Dat hadden we toen niet gezien. Na een kilometertje of drie was hij daar ineens. De "Poohbridge".

Het was er best druk. Ik stond mijmerend op de brug en dacht aan het verhaaltje waarin Winnie de Pooh op deze zelfde plek zijn sparappel in het water liet vallen en languit op de brug ging liggen om te kijken hoe hij aan de andere kant weer onder de brug te voorschijn zou komen. Hij maakte er een spelletje van. Dat was het begin van de gewoonte van de kinderen om zg. "poohsticks" in het water te gooien en dan hetzelfde te doen wat Winnie deed. Ook zag ik in gedachte Eeyore rondjes draaien, liggende op zijn buik in het water. Het plekje was zo idyllisch dat ik goed kon begrijpen dat A.A. Milne hier inspiratie kon vinden om zijn

verhalen te schrijven. Het deed me allemaal wel wat. Op de terugweg raakte ik de weg kwijt en toen ik helemaal euforisch terugkwam in Sheffield Park kreeg ik de wind van voren. De heren hadden bijna hun trein gemist, "Nou ja zeg!", was mijn reactie voor de lieve vrede maar in gedachte "Dan waren ze toch alleen gegaan, ik hoef toch hun hand niet vast te houden". `s Avonds in de B&B deden ze er nog een schepje bovenop. Toen ik ze liet zien wat ik die dag gedaan had was de kritiek helemaal vernietigend. Keihard lachend was hun commentaar, “Hahahah, zoveel moeite voor zo`n stom bruggetje!”.

Tekstverwerken

Geschreven: Opperdoes 2 maart 2008
Dagtekening: 1965-1967

Steeds als ik verhaaltjes zit te maken, realiseer ik me terdege de weelde van een tekstverwerkingsprogramma op mijn computer en soms zo heel af en toe als ik de backspace-toetsgebruik denk ik nog wel eens terug aan de ellende van die schrijfmachines tijdens mijn kantoorjaren.

Wat verschil is dat ten opzichte van het werk wat ik moest verzetten om een orderbevestiging van 8 kantjes te maken bij Honeywell B.V. mijn toenmalige werkgever. Een orderbevestiging was een document, waarin de hele order van een klant, die tijdens een telefoongesprek of bezoek van een verkoper was overeengekomen, op schrift gesteld werdt en waarmee vaak grote bedragen gemoeid waren. Dus begrijpelijkerwijs was dit een document ook beetje het visitekaartje van het bedrijf en moest het er netjes en foutloos uitzien. Daarom mocht het ook geen ingetikte standaardbrief zijn, wat inhield dat je met een smetteloos wit vel moest beginnen. Om het nog een beetje gecompliceerder te maken moest die orderbevestiging natuurlijk copieën hebben dus was een doorslag van vier of meer bladen niet ongewoon. In het begin tikte ik nog op een “gewone” schrijfmachine [zie foto met esperantiste Enid] , waarbij je aan het eind van de regel met een grote zwaai de wagen weer naar links bracht en later heb ik ook wel getikt op elektrische schrijfmachine`s die, vooral met veel doorslagen, vanwege de kracht, waarmee de letter tegen het lint kwam, een echte verbetering was. Maar electrisch of niet, voor die onvermijdelijke tikfouten maakte dat niet zo heel veel uit. Het maken van zo`n document was verre van eenvoudig. De tekst ervan was meestal in het engels, vaak stonden er kolommen in, waarbij de letters of getallen netjes onder elkaar moesten staan, en natuurlijk stonder er veel aparte onderdelen in vermeld, die allemaal hun eigen gecompliceerde typenummers bevatten. Je begon met goede moed. Het origineel legde je als eerste met de goede kant naar onder op het bureaublad, dan een carbonpapier, met de carbonkant naar boven en vervolgens het flinterdunne doorslagpapier. Die laatste twee bladen herhaalde je totdat het gewenste aantal copieën bereikt was.

Natuurlijk kon je niet oeverloos doorgaan en zover als ik me nu kan herinneren was een stuk of vijf wel de limiet, want dat was bij elkaar al elf velletjes. Uiteindelijk kon je dan al die bladen boven in de schrijfmachine steken. Om het hele pak langs de rol van die wagen te draaien zodat alle vellen recht boven elkaar bleven liggen vereiste de nodige handigheid, want deed je dat niet goed dan had je snel een verschil van een centimeters tussen het origineel en de laatste doorslag. Legde je het carbonpapier verkeerd om was het effect ook heel verrassend. Of je tekst stond in spiegelschrift op de achterkant van je origineel, of je had doorslagen die alleen te lezen waren als je ze met de witte kant naar je toe tegen het licht hield. Behalve dus dat je het carbonpapier de goede kant op moest leggen had het nog een vervelende onhebbelijkheid. Het was ongelofelijk smerig. Vieze vingers had je snel en zolang het bij die zwarte vingers bleef was het niet zo erg, maar natuurlijk zat die rommel in no time op je werk. Toch was dat allemaal heel simpel ten opzichte van het verwijderen van een tikfout. Daarover kan ik kort zijn. Dat ging gewoon niet en er was maar één nette oplossing. “Overnieuw beginnen”.

Jawel er bestond schrijfmachinegum. Waarom dat altijd rood was zal ik wel nooit te weten komen, want dat gaf in mijn idee nog sneller een smerige vlek dan iets dat kleurloos zou zijn. Later kwam het gum in potloodvorm wat bij kleine foutjes nog wel eens te gebruiken was. Natuurlijk was zo`n tikfout nooit alleen, want die zat ook op alle doorslagen die je achter je werk had zitten en ging je daarop zitten gummen dan bleef het echt niet bij een klein vlekje of een beetje vieze vingers. Meestal liet ik de fouten op een copie maar ongemoeid want deze waren voor intern gebruik, maar dat had weer het nadeel dat al je collega`s ongezouten op de hoogte kwamen van jouw tikcapaciteiten. Nog later kwam er typex. Eerst in kleine velletjes, waarbij je eerst de foute letter nogmaalt tikte op zo`n papiertje waardoor de foute letter met witte poeder gevuld werd. Daarna tikte je de goede letter eroverheen. Later kwam er vloeibaar typex, wat uiteindelijk nog het beste resultaat gaf, maar echt mooi werd het nooit. Ook waren beide methodes zinloos als je niet met wit papier werkte. Het uur der waarheid kwam als het document af was en je het ter ondertekening aan je baas moest presenteren. Dat was superspannend. In mijn herinnering ontaardde het tikken van een orderbevestiging voor mij dan ook in een geestelijke kwelling waarbij de spanning bij het naderen van het einde van de bladzijde hoog opliep. Het vervelende daarvan was weer dat je juist door die spanning tikfouten ging maken, waarbij ik als het ware in een visueuze cirkel belandde. Een vervelende situatie waar ik nog wel eens aan terugdenk. Gelukkig had ik ook nog ander werk want hoewel ik me achteraf leukere baantjes had kunnen bedenken, zou het zonder dat wel heel vervelend geweest zijn.

Toen ik in 1963 begon was het bedrijf me niet geheel vreemd. Door bemiddeling van een huisvriendin van mijn ouders, kon ik er in de lange vakanties gedurende mijn MMS tijd voor enkele weken aan de slag. Op die manier leerde ik Honeywell N.V., een Amerikaans bedrijf in bedrijfssysthemen, goed kennen, want ik kwam ieder jaar op een andere afdeling terecht. Toen ik er in 1963 voor vast begon was het een van de weinige bedrijven waar je een vrije zaterdag had en aangezien ik na mijn schooljaren en een jaar “Schoevers” nog steeds geen flauw benul had wat ik moest gaan doen, was ik blij met die oplossing. De leukste periode was op de afdeling “Microswitch” waar ze minuscule schakelaartjes verkochten en de vertegenwoordigers in de buitendienst kwamen terug met allerlei verhalen wat één kapotte schakelaar soms in een bedrijf konden verstoren. Hiervan herinner ik me één voorbeeld, nl bij een kippenverwerkingsbedrijf bleef de band met dode kippen rustig doordraaien en was niet te stoppen. IBM was een van de grote klanten die met hun slogan “Think” toen al baanbrekend werk deed op het gebied van computers. Ze bestonden al wel maar het verschil was dat je voor z`n ding toen een hele kamer nodig had, terwijl je hem nu op je schoot hebt.

Nu kunnen we dus tekstverwerken. Voor mij kwam het allemaal een beetje laat, hoewel ik er nu ook ten volle van profiteer. Mijn typesnelheid is in al die jaren praktisch op peil gebleven en ik kan soms mijn omgeving versteld doen staan met een demonstratie blind typen. Gelukkig hebben de programmeurs het 'qwerty' toetsenbord in ere gelaten want een verandering in de volgorde van de letters zou desastreus geweest zijn. Alleen de lees- en typische computertoetsen is even wennen. Grappig is het te denken dat ik toen onbewust heb meegewerkt aan de ontwikkeling van de computers want van microswitch naar microsoft lijkt ook maar een kleine stap.

Autorijden

Geschreven: Opperdoes, 1 november 2005
Dagtekening: 1995-2005

Wat voor de een de doodnormaalste zaak van de wereld is, is het voor een ander niet. Een waarheid die zeker opgaat voor het onderwerp van dit stukje. Maar laat ik bij het begin beginnen. Zoals ik al stelde is autorijden voor de meeste mensen de doodnormaalste zaak van de wereld. Nou voor mij niet hoor. Alles wat er gereisd moest worden ging tot 1996 altijd met het openbaar vervoer en wij als gezin wisten niet beter. Het ging meestal goed, en je kwam altijd waar je wezen moest. Misschien niet altijd even vlot en gemakkelijk, maar daar waren we aan gewend. In de meeste gevallen deed een bakje koffie wonderen als je eens moest wachten en een boek was altijd in de buurt.

Toch begon er bij mij begin jaren 90 iets te knagen. Dat had ik al wel eerder gehad, maar toen kon ik me de luxe van een rijbewijs echt niet permiteren en dacht ik er niet meer aan. In de zomer van 1995, begon ik jaloers te worden op iedereen die een rijbewijs bezat en toen tot overmaat van ramp Suzanne ook begon met rijlessen, heb ik mezelf maar eens bij elkaar geraapt. Ik was net 50 jaar geworden, en als ik niet achter de geraniums wilde belanden moest ik actie gaan ondernemen. Niet nog 5 jaar wachten, maar nu. Aan Karel had ik niets. Het kon hem allemaal niets schelen, ik moest maar doen waar ik zin in had. In juni heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben ik een theoriecursus gaan volgen. Het was een eendagscursus. Dwz. een zaterdag lang les in de stikkende hitte in een garage in Grootebroek, Oostersluis om daarna de hele materie stomweg uit je hoofd leren. De volgende woensdagmiddag
gingen we dan met de bus naar het CBR in Alkmaar om examen te doen. Tot mijn stomme verbazing had ik een maar 1 fout en was daarme een van de beste van de groep. Ha, de ouwetjes deden het nog best. Het enige wat ik me daarvan verder nog herinner is dat het in de bus terug heel wat gezelliger aan toe ging dan op de heenreis. Ja zielig voor degenen die gezakt waren, maar daar was ik gelukkig niet bij.

Nu begon het zwaardere werk. Voor mij was een auto een ding met vier wielen, waar je voor uit moest kijken, want ik wist werkelijk helemaal niets. Als een instructeur met een blanco leerling wil beginnen, dan had deze met mij de hoofdprijs. Ik had nog nooit van een koppeling gehoord en ook de witte achterlichten bij het achteruitrijden waren onbekend en zo kon ik nog wel meer voorbeelden geven. De eerste les zal ik ook nooit vergeten. De instrukteur die in leeftijd mijn zoon zou kunnen zijn reed naar de parkeerplaats aan de Prins Willem Alexanderlaan waar we oeverloos bochten gingen rijden. Ik hoefde alleen maar te sturen en gas te geven en dat was maar goed ook. Daar had ik al mijn aandacht wel voor nodig. De tweede les was eigenlijk ook alleen maar sturen en gasgeven, maar nu wel op de openbare weg. De linkerd van een Minco de Graaf, want dat was de naam van de instructeur stuurde me vanaf
Hoorn de dijk op naar Enkhuizen. Doodeng, en ook vol bochten. Achteraf blijkt dat het bij hem standaard was om de tweede les deze dijk af te zakken, want Suzanne, die ook bij hem reed kreeg in haar tweede les dezelfde opdracht. De derde keer kwam ook het schakelen erbij en dat was toch wel een van de moeilijkste handelingen om aan te leren. Als ik tegenwoordig voor een rood stoplicht sta denk ik nog wel eens terug aan die spannende tijd. Toen zag ik met angst en beven het moment aankomen dat dat licht op groen zou springen en ik moest optrekken. Ging het goed of sloeg de motor weer eens af. Nu kan ik me bijna niet meer voorstellen dat ik er moeite mee had. Het ging eigenlijk allemaal wel goed en ik vond het geweldig. De prijs van de lessen was toen 50 oude nederlandse
guldentjes per les, als je er 10 tegelijk betaalde of 65 gulden per 10 lessen per keer. Dat was toen ook al schandalig duur.

De lessen waren oergezellig en er is heel wat afgekletst in die auto over van alles en nog wat. Minco was een harstochtelijke voetballer en Ajaxfan en zijn vriendin reisde voor haar werk de hele wereld af. Ook namen Suzanne en ik wel eens lessen na elkaar, zodat we met z`n drieen op pad gingen. Meestal reed ik in Hoorn, want daar moest ik uiteindelijk ook afrijden. De hellingproef deed je op de dijk van Enkhuizen of in Hoorn bij de Vollerswaal. Dat was het meest onmogelijke en onoverzichtelijke punt van Hoorn, want dan moest je de hellingproef nemen, uitkijken of er niets aankwam, wat je alleen kon zien in de ruiten van de huizen, etc. Dat was dus een plek waar je hopelijk niet met je examen werd heengestuurd, want dan kon je het wel schudden.

In november moest ik de eerste keer opkomen. Ik vond het zelf te vroeg, maar Minco zei dat het wel kon. Nou ja de heer van de Berg, de examinator, vond dat dus niet. Ik was nog te onzeker en had de auto toch nog niet geheel onder controle volgens hem. Ik was best wel boos en het was voor mij ook een nieuwe ervaring om eens voor een examen te zakken. Dat was me nog nooit overkomen. Op 11 januari 1996 had ik meer succes. Weer dezelfde examinator, maar hij was nu beter geluimd en met de eer van de twijfel, zoals hij het noemde, wat ik niet begreep, kon ik daarna op het gemeentehuis van Stede Broec dat kostbare roze papiertje gaan halen. Alle eer aan Minco, die mij een eigenwijze maar goede leerling vond. En daar had hij ook volkomen gelijk in.

Dat dit mijn leven zo volslagen zou veranderen kon ik toen nog niet weten. Ik heb een gigantische inhaalslag gemaakt. We zijn werkelijk overal heen geweest, hebben alles en iedereen heropgezocht en konden nu eindelijk komen, waar het openbaar vervoer het aflegde. In eerste instantie alleen in Nederland en later in het buitenland, hebben we de meest mogelijke en onmogelijke weggetjes ontdekt. Deze vrijheid is geweldig en het rijden ook. Ik vind het heerlijk, ook nog bijna 10 jaar rijden en ruim 200.000 kilometer later.

Toch neemt dit stukje aan het eind een hele triest wending. Begin mei 2005 lees ik een klein stukje in de krant. "Voetballer overlijdt aan een hartstilstand". Bij de overlijdingsadvertentie zie ik het meteen. Minco 1-7-1968- 1-5-2005. Nee he, dit kan niet waar zijn. Op het moment dat ik het nu schrijf krijg ik weer tranen in mijn ogen. Dit kan niet en dit mag niet, maar toch gebeurt het. Waarom? Hij was nog zo jong. Suzanne, was totaal kapot van het bericht, want zij heeft nog veel langer bij hem gereden. Enkele dagen later zit ze bij mij in de auto. Uiteraard kwam het gesprek weer op Minco en ze zegt ineens tegen mij "Mam, nu moeten we wel erg netjes gaan rjiden hoor, want er wordt op ons gelet. Minco ziet alles van boven". Deze opmerking zal ik nooit meer vergeten. Natuurlijk mopper ik nog steeds op mijn medeweggebruikers. Als ik dat niet zou doen ben ik ziek, maar ik toch hou ik altijd rekening met het feit dat ik van bovenaf in de gaten gehouden wordt,

Isle of Man

Geschreven: Opperdoes, 17 mei 2009
Dagtekening: Zomer 1990+1993+1999+2001

Een paar weken geleden kreeg ik van Suzanne een film genaamd "The Fairyking of Ar". De titel klonk wel interessant, maar verder zei het me niets. Toen ik ging kijken werd ik echter blij verrast. Bij aanvang van de film opent een elfje een sprookjesboek waarna een stereotype oma begint voor te lezen. Een jongen en een meisje luisteren aandachtig:

"Heel lang geleden leefde er een sprookjeskoning die Ar heette. Ar woonde op Angel Island en na 1000 jaar regeren betrad de eerste mens zijn koninkrijk. De koning en zijn volk vonden mensen groot, luidruchtig en destructief en mensen hadden geen tijd voor het bedaarde sprookjesvolk. Het duurde niet lang of de mensen begonnen Ar en zijn volk te verdrijven naar de rand van het eiland bij de diepe groene zee. Ar zat in de val.Verdergaan kon niet meer. Hij stuurde een boodschap naar het groene Erin [The Emerald Isle] waarin hij Timish, de kabouterkoning om hulp vroeg. Maar Timish kon niets doen, want het volk van Ar mocht het groene Erin niet op. Omdat hij toch iets wilde doen voor zijn neef Ar vroeg hij de reus Fin Mac Coole om hulp. Meestal was Fin Mac Coole een slechte reus, maar nu wilde hij Ar graag helpen in ruil voor de hand van de dochter van Ar, Tumbeleen. Dat ze met de reus moest trouwen stemde haar droevig maar haar vader wist haar toch over te halen. En de overeenkomst werd beklonken tot vreugde van het sprookjesvolk. De reus rukte een groot stuk van het groene Erin los en gooide het enorm ver de lucht in, waarna het in zee belandde. Toen de rust was weergekeerd en de zee was bedaard bulderde de reus over het water tegen Ar dat het nieuwe eiland Man moest heten naar de koning der zee en dat Ar er mocht wonen zolang Tumbeleen zijn vrouw was. Ar bracht zijn volk naar het nieuwe land en gaf een groot feest waarvoor hij de reus uitnodigde. Tumbeleen droeg een japon van zijde, en een kroon van bloemen. Ze was klaar om de reus te huwen en wachtte bij de rotskust op Fin Mac Coole, die door het water waadde op weg naar het nieuwe land. De reus brult: "Koning, ik heb gedaan wat u vroeg. Nu wil ik mijn bruid". Tot verbazing van iedereen begon Ar heel hard te lachen: "Domme reus, dat kan toch niet? Je bent te groot voor dit eilandje en Tumbeleen mag niet op Erin komen. Waar zou je moeten wonen? De reus was hier natuurlijk niet blij mee. Sterker nog, hij was witheet van woede. Hij schepte met één hand het volk van Ar op, groef een groot gat en stopte Ar en zijn volk erin. Hij begroef ze onder een diepe laag zand en bulderde over het water: "King Ar, jij geniepige dwaas. Het land dat ik je gegeven heb, zal nu voorgoed je gevangenis zijn".


Tot zover de intro van de film. Dan begint het verhaal met een gezin die per auto over het eiland Man rijdt. In een van de eerste shots zie je dat ze over de Fairybridge rijden . Moeder zegt dat de kinderen [dezelfde die werden voorgelezen door oma] naar oud gebruik de fairies moeten groeten. Met een verveeld gezicht doen zij dit.

Toen ik de film tot zover gezien had buitelden er een heleboel herinneringen door mijn hoofd. Wauw dat was leuk. Toen ik daar met Karel op het eiland was hoorde ik Maurice precies hetzelfde zeggen toen wij over de Fairybridge reden. Ook hij vertelde over het gebruik dat de mensen sinds jaar en dag zodra zij over de brug rijden de fairies groeten. Als geheugensteuntje hebben de authoriteiten er een bord bij geplaatst, zodat je het vooral niet zal vergeten. En dat deden wij ook niet, want iedere keer dat we over de brug reden [en dat gebeurde nogal eens omdat het eiland nogal klein is] groetten we de fairies.

De herinneringen blijven buitelen. Hoe kwamen we juist daar op zo`n bijzonder eiland. Het eiland dat volgens de legende door Fin Mac Coole in de Ierse Zee was gegooid, het eiland dat vol zat met allerlei bijzondere tradities en vooral het eiland dat nog niet ontdekt was door het massatoerisme.
Ik wist er niets van en Karel was het alleen bekend door de trams en treinen. Dat was ook de reden dat wij er mee in aanraking kwamen. Hoe dat zo ging? Dat is een heel verhaal. In de jaren 80 was mamma in Aboude bevriend met een dominees-echtpaar. Van dominees is bekend dat zij niet zo gek veel geld hebben en om dan toch nog een mooie vakantie te kunnen hebben ruilden zij huizen. Niet alleen in het binnenland maar ook buiten onze landsgrenzen werd dit gedaan. Hoe die domineesfamilie, vrienden van mijn moeder nu juist op Man terecht kwamen vertelt het verhaal niet, maar omdat de dominee waarmee zij hadden geruild ook een fervente treinenliefhebber was en is, dachten ze aan Karel. Op een dag kwam mijn moeder aan met de mededeling dat die dominee voor hem een afspraak had gemaakt en dat hij maar eens een brief moest schrijven naar de Reverend op het eiland Man om het gezellig over treinen te hebben. Dat is gebeurd en het resultaat van die afspraak is één tot op heden durende vriendschap van ons met Maurice,Pauline, Andrew en Barbara, die tegenwoordig weer op het engelse vastenland wonen. De eerste reis er naartoe was spannend. We hadden wel een jaartje of wat gecorrespondeerd en er waren natuurlijk ook wel wat fotootjes uitgewisseld, maar ik neem er mijn petje voor af dat ze ons zomaar uitnodigden in hun huis op Man. We hadden het bezoek gekoppeld aan een vakantie, zodat we dus al een stuk reis erop hadden zitten in London en York, toen we per trein naar Liverpool gingen. Daar zouden we elkaar ontmoeten. Hoe? Zij wisten met welke trein we zouden arriveren, en ik vergeet nooit dat beeld dat zij daar in de stationshal van Liverpool stonden met het stuk karton voorzien van onze naam.



Voor het eerst in een rechtsgestuurde auto reden we naar de haven van Liverpool voor de Ferry naar Man. Door Maurice attent gemaakt op de wereldberoemde Liverbirds, waaraan Liverpool zijn naam ontleend, voeren we naar het eiland. De boot had ook al zo`n mooie feeërieke naam: The Lady of Mann.  Tevens zagen we op de achterkant van de boot voor het eerst het driebenige symbool wat je overal op het eiland tegenkomt. Officieel heet het een "triskelion", die zijn oorsprong vindt in een vroeg keltsch zonnesymbool, maar Maurice had op onze vraag wat het   symbool betekende een veel simpelere uitleg. Hij zei "Hoe  je het wendt of keert, het komt altijd op zijn pootjes terecht". Dat was een goeie! want welke intellectuele uitleg ik vond, er was er geen een die het duidelijker verwoordde dan deze. Ook de vlag van Man voert dit symbool. 




Ik mijmerde door over de bezienswaardigheden op het eiland die indruk op me hebben gemaakt; de mystiek van de Kelten die er hangt, de onverstaanbare en onleesbare taal [Manx Gaelic], en onze vriendschap met Maurice, Pauline, Andrew en Barbara. Zij gidsten ons over het hele eiland en lieten ons dingen zien die wij als "normale" toerist nooit zouden hebben gevonden. Bijzonder was het kenteken van hun auto. Dat was een Manx kenteken met de lettercombinatie MAN erop, iets waar hij jaren later toen hij het eiland verliet moeilijk afscheid van kon nemen.

Eén van de bijzondere plekjes was Nyarbyl. Het staat op geen enkele kaart maar is een kleine inham in het zuiden van het eiland met een schitterende kustlijn. Verder stond er een klein wit traditioneel huisje wat zoals ik het nu zien kan op de foto`s in 1990 nog bewoond was. Niets bijzonders, alleen beeldschoon en geen mens te zien. In 1999 kwamen we daar terug met onze eigen auto. Het was best even zoeken want het stond niet duidelijk aangegeven. Veel was er niet veranderd. De plek was nog net zo rommelig en verlaten, maar de kustlijn was nog even beeldschoon.

Later kwam er nog een auto aan en de man die daar uit kwam sprak ons aan. Hij wilde weten waar we vandaan kwamen en hoe het is vredesnaam mogelijk was dat buitenlanders deze plek konden vinden. Toen we het uitgelegd hadden vertelde hij zijn verhaal. Jarenlang had hij in Australië gewoond was teruggekomen en kon dit plekje ook niet vergeten.






Een tweede ding wat nogal wat indruk op mij maakte in 1990 was de haveloze vikingboot in de haven van Peel. In mijn fantasie zag ik de vikingers hierop de zeeën oversteken en ik vond het reuze zonde om die boot daar zomaar te laten verkommeren. Gelukkig hebben ze wat dat betreft mijn wens verhoord. Toen ik in 1999 terugkwam was diezelfde boot het onderwerp van een schitterend museum geworden. Zo`n mooie presentatie had ik nog zelden gezien. Vier mensen [beelden] trekken het vikingschip aan een touw naar buiten. Dat touw loopt als het ware door de grote ruit van het gebouw heen. De vier mensen staan buiten en het vikingschip ligt in een grote hal binnen in het gebouw.



Tynwald Hill, bij het dorpje St.Johns ligt precies midden op het eiland en is de plek waar op 5 juli de jaarlijkse parlementsbijeenkomsten worden gehouden. Maurice heeft het ons laten zien en verteld hoe het allemaal in zijn werk gaat. Op die jaarlijkse bijeenkomst worden alle wetten van het afgelopen jaar gepasseerd. Naast de heuvel van de bijeenkomsten staat een enorm keltisch kruis. Het vertegenwoordigd de zonnegod Lugh en door zijn afmetingen maakt het de de plek nog indrukwekkender dan het al is. Zeker als je weet dat deze traditie al sinds 1417 onafgebroken wordt gehouden. Als notabele heeft hij dit één keer mogen bijwonen waarop hij terecht bijzonder trots was. Het eiland is niet groot en is vergeven van de historische plaatsen uit de bronzen, neolitische en prehistorische tijden. Logisch, de vikingen en de kelten hebben hier jaren huisgehouden. Het heeft een rijke historie en gaat nog steeds zijn eigen gang, met zijn eigen postzegels en zijn eigen geld.



Een ding zou ik bijna door al mijn mystieke gemijmer vergeten. Dat is dom want dat is toch eigenlijk de aanleiding dat wij op dat eiland beland zijn. Het openbaar vervoer is er uniek. Nergens op de wereld hoor je nog het "geclip-clop" van de paardentram. Dat kan alleen nog maar op de boulevard van Douglas.




In 1993 kwamen er treinenmensen vanuit de hele wereld naar het centennial van de Manx Electric Railway en toen was het eventjes druk op Man. Het eiland stond, zeker in "treinenkringen" even in het middelpunt van de belangstelling. Tijdens die dagen hoorde ik voor het eerst de uitdrukking "Play the game, mate!, wat door de vele fotografen als standaardkreet werd geroepen als je toevallig en zonder dat je het in de gaten had in hun beeld stond. Een mooi voorbeeld hiervan is het volgende verhaal. Twee trams staan naast elkaar in gelid voor een presentatie tijdens dit centennial met alle hotemetoten en alles erop en eraan in Laxey. Voor die trams staat, in een halve cirkelvorm een batterij fotografen van jewelste. Iedereen heeft zich strategisch opgesteld om de mooiste foto te maken. Zelfs keukentrapjes zijn in de strijd gegooid. Komt er een oud vrouwtje, die doodleuk voor één van de trams gaat staan [dus in het volle vizier van die honderden fotografen] om de foto van haar leven te maken. Dat is niet lachen. Of ze echt doof was, Oostindisch doof of alleen maar erg dom, weet ik niet maar ze had totaal niet in de gaten dat ze een beetje in de weg stond. De treinenmensen hebben voor zo`n situatie dus hun eigen term. Play the game mate!, en als je dit hoort, is het verstandig om maar even te moeven, want met het fanatisme van sommige van die fotografen valt niet te spotten.

Maar één evenement heeft The Isle of Man echt op de wereldkaart heeft gezet. Leuk of niet leuk, dat is zijn de jaarlijkse TT races. Tijdens die dagen wordt je er gek en het is dan ook niet verwonderlijk dat vele eilanders massaal emigreren naar het vasteland, Maurice en Pauline toen incluis. Gelukkig duren die races ook niet langer dan een paar weken per jaar en behalve eens een enkele motorracer die aan het trainen is, blijft het een eiland vol rust, waar je lekker kunt relaxen. Natuurlijk ook daar is het leven "gewoon" met al zijn moeilijkheden. We moeten het allemaal niet overdrijven. Maar nu een reisje erheen en het even relaxen er niet inzit ben ik weer blij met mijn computertje. Even googelen en ik bent binnen de kortste keren weer terug op het eiland om even rond te kijken op de plekjes die jaren geleden zoveel indruk op me hebben gemaakt.

Twitteren

Geschreven: 27 april 2011
Dagtekening: eind 2010-begin 2011

Een jaartje geleden kwam mijn moeder, toen 89 jaar oud, met de vraag: "Weet jij wat twitteren precies is"? "Zo`n beetje", was toen mijn antwoord, want ik had me er op dat moment nog niet echt in verdiept. Toen ik doorvroeg wat ze precies bedoelde, gaf ze me echter een definitie van twitteren die ik haar niet kon verbeteren. Ze zei dat het kleine berichtjes waren, die Jan en Alleman op het internet plaatste. Wat ik daar voor haar nog aan toe kon voegen was dat twitteren, een vernederlandsd woord was en vertaald eigenlijk " kwetteren" betekende, en dat zo`n kort berichtje een " tweet" heette. Direct na deze uitleg gaf ze meteen ook haar bondige mening, dat ze het allemaal maar een beetje onzin vond. En ja, dat is best te begrijpen want 89 jaar communicatie via gesproken woord en de persoonlijke benadering is niet eventjes weg te vlakken.

Over twitteren is tussen ons nooit meer gesproken en ik had toentertijd ook niet de minste interesse om het zelf ook eens te gaan uitproberen. Dat veranderde een klein maandje geleden, toen ik eigenlijk pas goed in de gaten kreeg dat het toch wel verdraaid handig is. Het hele twittergebeuren heeft zich reuze snel door ontwikkeld en het is allang niet meer een berichtenstroom van Jan en Alleman, die zonodig iets kwijt moet, maar het twitteren wordt ook door bedrijven en media serieus genomen en is door hen ook volkomen geaccepteerd en geintegreerd in het internetverkeer. Ik begon het interessant te vinden, en maakte dus een account aan. De rest is simpel, ik krijg nu razend snel nieuws binnen en ik kan dingen lezen van mensen en media die mij interesseren. Het grappige is dat Msnnen hiermee vergeleken maar een stoffige bezigheid is, waarbij vooral de laatste tijd de software het meer dan eens liet afweten.
Ik moet nu echt gaan oppassen dat ik er niet aan verslingerd raak, want als je de berichten moet geloven is het behoorlijk verslavend. Een ding weet ik wel zeker, ik wil niet meer zonder internet op vakantie. Hopelijk kan ik zo af en toe bij een hotspot eens een berichtje doorsturen of wat dagboeknotities plaatsen op mijn tweede uitlaatklep, mijn blog, waar ik wat langere verhaaltjes kwijt kan.

Ach mam, je vond het twitteren een beetje onzin, en je zou ook mijn dagboekverhaaltjes via een blog in de vakantie wel niet zo nodig hebben gevonden. "Nodig" is ook inderdaad een groot woord, en ik weet ook dat ansichtkaarten nog steeds overal volop te koop zijn, maar ik vind het gewoon leuk om met mijn tijd mee te gaan en zelfs al leest niemand mijn verhaaltjes, dan heb ik toch altijd de lol gehad met het schrijven ervan.

Het altootje

Geschreven: Opperdoes, 16 februari 2006
Dagtekening: januari 1996-maart 1997

Toen ik eenmaal mijn rijbewijs in mijn zak had moest nauurlijk het echte werk nog beginnen. Je voelt je een hele piet en je denkt dat je de wereld aankan, maar zo werkte het natuurlijk niet. Nu begon het echte rijden pas. Om toch vast een keertje te rijden heb ik een paar dagen na het examen een auto gehuurd. De bedoeling was om lekker alleen zonder iemand naast je wat gaan toeren. Dat was leuk bedacht maar eigenlijk was het die dag ondoenlijk want wat niemand natuurlijk van te voren kon weten, mistte het superzwaar. Je zag werkelijk geen hand voor ogen en dat was niet bevorderlijk voor mij om eens even relaxed te gaan rijden. Wat ik die dag gedaan heb weet ik niet meer maar echt leuk was het niet. Belangrijker was natuurlijk de vraag, hoe kom ik aan een auto? Mij leek een Fiat Panda wel wat, maar die werd door Suzanne met één woord de grond ingeboord. "Roestbak". Nou daar kon ik het mee doen. Wel had zij via de familie Goldstein nogal wat "ervaring" met Suzuki`s. Volgens hen waren ze goed en aangezien wij geen beter alternatief konden bedenken togen wij naar de Suzuki garage van de Goldsteins. Ik was zo groen als gras en termen als stuurbekrachtiging, inruilwaarde, rijklaar maken, etc. waren voor mij abacadabra. Toch maar een beetje doen of ik er iets vanaf wist want anders leek ik wel erg blond.

De verkoper Arjen [bleek later] deed zijn best en was erg vriendelijk. Onze bescheiden keus voor een Suzuki Alto leek in eerste instantie best wel wat en hoewel de kleur mij niet echt aanstond hebben we er een jaar tot volle tevredenheid in gereden. Heel leuk is de traditie dat wanneer je de bestelde auto komt ophalen je felicitaties krijgt en aan de dame een bos bloemen wordt overhandigd. Meestal zal het wel zo zijn dat de heer dan met dame en bloemen in de spiksplinternieuwe auto wegrijdt. Nou bij mij dus niet maar alla geen probleem ik reed die auto zelf wel weg met de bloemen op de achterbank.




De verzekeringsagent had trouwens ook nog een leuke vraag. Om de premie te berekenen wilde hij ongeveer weten hoeveel we dachten te gaan rijden dat eerste jaar. Oeps, uhh, geen idee natuurlijk. Uit ervaring wijs geworden suggereerde deze beste man om maar een gemiddelde in te vullen van 10.000 - 15.000 km per jaar. Dat was dus effe lachen aan het eind van het jaar. Een gemiddelde van 30.000 kwam beter in de richting. Daar gingen we dus. De weg op! Eerst natuurlijk met de bibbers. Je hebt geen enkele ervaring en dan nog een spiksplinternieuwe auto ook. Maar het wende al snel.

Een leuke anekdote wil ik hierover nog wel kwijt. Ik denk dat ik een maandje reed en ik ging met Karel en mamma naar het kruiend ijs kijken langs de dijk bij Warder. Een smalle weg langs de dijk, die door dat ijs, verheven was tot toeristische attractie en dus best wel druk was. Op een gegeven moment konden we niet verder doordat het ijs over de dijk heen was gekruid, waardoor het over de weg heen lag. Parkeren en draaien kon je niet, maar op een gegeven moment zag ik een plekje waar dat wel kon bij een boerderij onder aan de dijk. De helling af zou voor mij zo onervaren als ik was geen probleem moeten zijn en dat was het ook niet geweest als er geen auto op op hetzelfde moment diezelfde helling omhoog zou komen rijden. Toen had ik een probleem, want omdat me geleerd was, dat omhoogrijdend verkeer voorrang heeft, nam ik aan, dat ik weer omhoog moest. Wat nu? Ik stond halverwege die helling en wat ik ook probeerde, achteruit die helling weer op was echt geen optie, dat lukte voor geen meter en die tegenligger was ook niet van zins weer naar beneden te rijden. Dus daar stonden we. Een paar hopeloze gebaren mijnerzijds kwamen ook niet over, dus was er maar een oplossing. Auto stilzetten, op de handrem, uitstappen en tegen die man zeggen dat ik pas een maandje reed. Dat was dus grote hilariteit bij de tegenligger en met een big smile ging hij gelukkig weer naar beneden.

Na een jaar was wel duidelijk dat die Alto leuk was voor boodschapjes om de hoek, maar gezien de enorme afstanden die ik er mee reed vond ik hem een beetje te licht. Kijkaan ik was dus een jaar verder en niet zo blond meer. Niet dat die auto het niet kon, integendeel, hij reed met gemak 140 km per uur, maar voor de veiligheid vond ik een iets zwaardere auto beter. Maar een ding zou ik gaan missen. Het was zo`n leuk spelletje om op de snelweg dure bmw`s en mercedessen in te gaan halen. Je kon er vergif op innemen dat ze achter je aan kwamen, want dat was toch echt hun eer te na. Ingehaald worden door een Alto. Dat was dikke pret.

Uiteindelijk gingen we maar weer naar de Suzuki garage, want dat was intussen zo`n beetje onze "huisgarage" geworden. en ik moet zeggen, dat ik voor deze tijd nooit geweten heb, dat het bij een garage net zo gaat als bij een huisarts. Je hebt er een en als er geen problemen komen blijf je bij diezelfde garage. Onze keus viel op een Suzuki Swift. Een geweldige auto waarmee we in 7 jaar twee keer de wereld zijn rond geweest wat dus wil zeggen ruim twee keer de klok rond, zonder noemenswaardige problemen. Deze Swift is een verhaal apart en dat wordt het dus ook want dit stukje is gewijd aan het altootje NN-HZ-97.                                                                                                                                                                                                                                   

Buiten zitten

Geschreven: 3 juli 2008
Dagtekening: 3 juli 2008

Toen ik hier in het station kwam wonen was ik er terdege van bewust dat ik ondanks het feit dat ik zo lekker buiten- en zonder buren woon, eigenlijk helemaal niet buiten kan zitten. Lekker vrij zit je nergens, want overal zit je duidelijk in de picture en hoewel het beslist niet mijn bedoeling is om spiernaakt van de buitenlucht te gaan genieten, zou ik het toch wel erg fijn gevonden hebben als ik ergens een plekje zou hebben, waar ik niet van de straat- of perronkant direkt zichtbaar zou zijn.

In dit dorp hebben de mensen de goede gewoonte als ze een bekende op straat of waar dan ook tegen komen, elkaar te groeten en mede daardoor wordt het buitenzitten een gecompliceerde bezigheid. Zit ik te lezen, muziek of een audioboek te luisteren of stomweg een beetje te dommelen dan hoor ik de mensen niet. Niet erg zou je denken, maar ja ik ben bang dat dan snel het praatje de ronde zal gaan doen, dat ik te arrogant ben om de mensen te groeten. Het tegenovergestelde is net zo vervelend. Dan zit ik constant op scherp en durf haast niets te gaan doen. Gelukkig komen er niet zoveel mensen langs, maar toch teveel om eens lekker van de zon te genieten. Hier heb ik dus zelfs na al die jaren, echt geen oplossing voor.

Maar het zijn niet alleen de dorpelingen die mij hinderen in mijn zonnebad. Doordat je in het station woont is er nog een tweede catagorie mensen die je nogal eens storen. Dat zijn de toeristen en informatievragers. Alle borden en informatieposters ten spijt schijnt het toch leuker te zijn om iemand die net even in de zon is neergestreken weer uit datzelfde zonnetje te halen. En wat doe je dan? Ja natuurlijk met een big smile de mensen netjes te woord staan, want je wilt ook de stoomtram niet in diskrediet brengen. Maar het lijkt er soms meer op dat ik op de loonlijst sta van de plaatselijke VVV dan dat ik antwoord geef op vragen over de stoomtram.

Vandaag, en dat was eigenlijk de aanleiding van dit stukje, maakte iemand het wel helemaal erg bont. Zo bont dat ik het echt even van mij af wil schrijven. Ik zit heerlijk met een Baantjer aan mijn oor, in de schaduw van de boom bij de retirade. Hoor ik door Baantjer heen, achter mij aarzelend een auto langsrijden, die stopt en daarna, langzaam weer verder rijdt. Omdat alles wat De Kaag  in rijdt er meestal net zo snel weer uitkomt, omdat het een doodlopende straat is, reageer ik ook niet als hij weer terugkomt . Die handelwijze was niet naar de automobilist zijn zin en begint te toeteren om mijn aandacht te trekken. Dom natuurlijk want daar reageer ik zeker niet op. Dat was dus echt tegen het zere been en de heer achter het stuur begint nu echt luid en herhalend te claxoneren. Geirriteerd stop ik Baantjer en loop naar die man toe. Hij draait het raampje open en vraagt waar het Bijenmuseum is. Tenenkrommend en denkend "netjes blijven vanwege de stoomtram", geef ik antwoord. "Rechts, het spoor over, meteen weer rechts en dan ziet u na honderd meter het Bijenmuseum". "En ik hoop dat je in de sloot lazert, denk ik erachteraan. Wat een onbeschofteling. Te beroerd om zelf even uit de auto te komen. Is hij nou helemaal gek." Kijk dat bedoel ik dus, lekker buiten wonen is niet automatisch lekker buiten zitten en al zeker niet als je in een station woont. 

zondag 21 juli 2013

Het boemeltje naar Purmerend

Sinds 1986 ongeveer is mijn echtgenoot medewerker van de Stoomtram Hoorn-Medemblik en sinds 1998 wonen wij in het stoomtramstation Opperdoes, wat langs de lijn van het vermelde stoomtramtraject is gelegen. Ook ik heb de nodige klussen voor de tram opgeknapt, dus je kan wel zeggen dat wij beiden veel met "stoomtrammensen" in aanraking komen. Veel van deze mensen hebben geweldige herinneringen aan hoe het vroeger was en ze schieten helemaal vol bij het zien van beelden uit vervlogen tijden. Ik persoonlijk vind het allemaal wel heel interessant maar daar houdt het verder wel mee op.

Toch blijk ook ik, in het verleden zelf met een stoomtram te zijn meegeweest, getuige de bijgevoegde foto. Ik herinner me nog vaag, dat we naar Broek in Waterland gingen. De omgeving van de tram op de foto is niet echt landelijk dus denk ik dat hij in Amsterdam-Noord is genomen. Daar kwamen wij regelmatig, want mijn ouders hadden een huisvriendin, An Capel, die op de Waddenweg nr. 75 woonde. Ik ga wel eens met de foto naar kenners en misschien kunnen die achterhalen waar de foto genomen is. Ik vind het een geweldige foto en voor de trammensen zullen de tramstellen wel heel interessant zijn, maar Ik houd het liever bij ons tweetjes. Mijn broertje Hans, een jochie om te zoenen en Ikzelf met een grote strik in mijn haar.

De hele lijn is verdwenen helaas. Het traject liep door tot Purmerend en op sommige plaatsen langs de E10 zijn, als je goed kijkt nog sporen te vinden van de track. Een dijkje waar de rails op heeft gelegen of een klein bruggetje over de sloot. That`s all. Het afbreken van de lijn is achteraf bekeken natuurlijk ontzettend stom geweest. Het zou de ideale oplossing geweest zijn voor het huidige fileprobleem op de A7 en ik ben er eigenlijk van overtuigd dat in de toekomst op precies dezelfde plek weer rails zal liggen. De stoomtram zal uiteraard niet terugkeren, maar een supersnelle railverbinding met Purmerend zou wel eens dichterbij kunnen liggen dan je denkt.


Ps. Ik heb inderdaad navraag gedaan bij Tom Kamstra, een "stoomtrammens" die goed bekend is in die regio. Hij twijfelde enorm, maar kwam uiteindelijk tot de conclusie, dat de foto wel haast op het eindstation op de Meeuwenlaan in Amsterdam-Noord moet zijn genomen. 

Geschreven: Opperdoes, 6 december 2005-Dagtekening: zomer 1955

The Beatles in Amsterdam

Geschreven: Opperdoes, 2 januari 2006
Dagtekening: 5 juni 1964

Wat ik in mijn stukje over de winter van 1963 al schreef was wonen in Amsterdam best wel leuk. Er gebeurde altijd vanalles en we gingen als het eventjes kon wel even een kijkje nemen. Over het bekijken van branden heb ik in mijn kerststukje al geschreven, maar ook de intocht van Sinterklaas en enkele staatsbezoeken hebben we persoonlijk gevolgd. Koning Boudewijn, Haile Selassie uit Ethiopie, en natuurlijk ons eigen vorstenhuis hebben we door de stad zien rijden. Maar de leukste herinnering van die koninklijke bezoeken was de keer dat we bij het Leidseplein aan het eind van de Marnixstraat dankbaar gebruik hebben gemaakt van een keukentrapje om de koets met Juliana en Bernard voor de Stadsschouwburg te zien staan. We waren met een groepje en het was dus een beetje dringen op 
die trap, die we meegenomen hadden van kennissen die enkele meters verderop in de Marnixstraat woonde, pal tegenover cinema Bellevue.

Toen ik wat ouder was kwam de hele stad per fiets binnen mijn bereik te liggen en daar heb ik nogal eens van geprofiteerd. De absolute topper was het bezoek van de Beatles aan Amsterdam, waarvoor ik de enige keer in mijn leven heb gespijbeld. Even moesten ze het bij Schoevers maar zonder mij doen en dat ik dat toch echt van te voren gepland had blijkt wel, omdat ik mijn fototoestel bij me had.






Op 5 juni 1964 stond ik dan ook tussen een rijen gillende meiden op een brug over de gracht in Amsterdam. De Beatles stonden in een rondvaartboot en er bevonden zich zoveel veiligheidsmensen om hen heen, dat het moeilijk was om te zien wie wie was. Jammergenoeg was Ringo Starr er niet bij want die lag met een keelontsteking in het ziekenhuis, maar drummer Jimmy Nicol verving hem, en dat mocht de pret beslist niet drukken.

Sommige tieners sprongen in de gracht, maar die werden er subiet door de politieagenten uitgevist zonder dat ze maar een schijn van kans hadden om bij de rondvaartboot in de buurt te komen. Daarna ben ik naar de Munt gefietst zodat ik ze ook nog heb zien verschijnen op het balkon van het Hotel L`Europe. Het was daar al net zo`n heksenketel als tijdens de rondvaart door de grachten, maar het was een onvergetelijke gebeurtenis die ik voor geen goud had willen missen. De sfeer van zoiets valt niet te beschrijven en het feit dat ik me dat nog allemaal zo goed kan herinneren, zegt wel iets over de indruk die de gebeurtenis heeft achtergelaten.

Zelden heeft het bezoek van een popgroep zo`n impact gehad. Ook het optreden van hen in de veilinghal van Blokker is legendarisch. Zo bijzonder is het allemaal geweest dat er op de dag af 35 jaar op zondag
6 juni 1999 een monument is onthuld in Blokker vlak bij de plaats waar dat optreden had plaats gevonden. Daar rij ik nog wel eens langs en dan moet ik nog steeds met een glimlach denken aan die geweldige dag in Amsterdam, die ik nooit  vergeten zal.

Kerkstraat 76

Huisje, boompje, beestje is zo ongeveer het grootste doel wat de meeste mensen nastreven als ze na hun soms wilde jaren zich willen gaan settelen. Sommigen zullen misschien niet alle drie de idealen als hoogste doel zien, maar een “huisje” is wel een van de eerste levensbehoeften. Natuurlijk was ik geen uitzondering en na ons trouwen konden we ons eerste huurhuis voor de somma van fl. 16.- per maand betrekken. Het was een geweldig huisje, vlak naast Karel`s ouders in de Kerkstraat nr. 76 in Abcoude aan het Gein. Groot was het niet, integendeel zelfs, het was uitermate klein. Het stond aan het eind van een rijtje huisjes dat haaks op het water stond. In vroegere tijden was het één grote boerderij, die nu verdeeld was in vijf kleine huisjes en dat is nog goed te zien. Twee in het duidelijk herkenbare woonhuis en drie in de stallen of schuren. Voor de woninkjes langs liep een pad en aan de andere kant van het pad waren kleine tuintjes met schuurtjes. Het pad eindigde aan het water waar een klein afstapje was waar je dichter bij het water kon komen. Reuze handig om zwanen en eendjes te voeren, te vissen en vuile luiers uit te spoelen. Dat was ook het opstapje om op het steigertje te komen wat onder onze ramen langs liep.

Voor Karel zelf was het een terugkomen. Jaren terug werd nummer 76 bewoond door Karel`s ouders en het is best wel grappig dat hij en onze twee eerste kinderen in hetzelfde huis, sterker nog, in dezelfde kamer zijn geboren. De rede dat zijn ouders zijn verhuisd was is simpel. Bij het huis op nummer 78 stond een veel grotere schuur. De wc van dat huis was toen ik Karel leerde kennen nog steeds buiten. Hij zat naast die schuur en ik herinner me dat die nog zo`n ouderwets deksel had. Zo`n buiten wc is zomers niet zo erg maar bij een paar graden vorst kan ik me iets leukers voorstellen dan naar de wc te moeten.



Maar goed wij woonden dus nu op nummer 76. De gehele vloeroppervlakte van het huisje zal ongeveer 7x7 meter zijn geweest. Die bestond uit een huiskamer [aan de waterkant] van 5,5x5x5 meter met aan twee zijden een strook van anderhalve meter. Een linkerstrook als keuken en aan de achterkant een strook waarin zich aan het eind [dus ook weer aan het water] zich de wc bevond. Ook in die ruimte was de "klaptrap" naar boven. Als je door de voordeur naar binnen ging, liep je rechtdoor de keuken annex gang in en ging je meteen rechtsaf dan kwam je in de woonkamer, die twee grote schuiframen had. Ze keken uit op het water en `s zomers kon je, na het omhoog doen van die ramen, een hengeltje naar buiten gooien. Er was in de zomer ook druk scheepvaartverkeer en het was best een leuk gezicht om de bootjes langs het raam te zien varen. De verwarming in de huiskamer bestond uit een oliekachel en er liep een leiding door het huis naar de tuin waar vlak voor de voordeur een groot olievat op een standaard lag.

De "keuken/gang", was ongeveer anderhalve meter breed en in de achterstrook onder de trap stond mijn wasmachine, een Miele bovenlader met centrifuge, wat heel vooruitstrevend was voor die tijd. De wc, die gelukkig vóór onze tijd van zijn plekje naast de schuur, naar binnen was verplaatst, had geen riolering maar loosde rechtstreeks op het Gein. Dat werkte prima, hoewel het volgens mij tegenwoordig met de strenge milieuregels niet meer is toegestaan. De pijp hing een kleine meter boven het water, en er is weinig fantasie voor nodig om het resultaat te bedenken als het Gein `s winters was dichtgevroren. Naar boven moesten we altijd via een steile uitklaptrap dus dat deden we liever niet meer dan een keer per dag. Toen Rob geboren was, werd het wel een beetje lastig om met een baby in je armen die trap op te lopen, maar ach ook daar wende je aan. Onder het schuine dak hadden we een hele grote en een kleine slaapkamer.

Maar om nog even terug te komen op de keuken; de ruimte was ontzettend smal en van de breedte ging ook nog eens de aanrecht af. Aan de muur boven de gootsteen hing een electrische boiler en je moest best wel een beetje zuinig zijn met het water want erg groot was hij niet. Als je er doorheen liep had je zo ongeveer aan beide kanten van je lichaam 10 cm over en als je voor de aanrecht stond kon er nauwelijks iemand achter je langs lopen. Dat ging allemaal best totdat ik hoogzwanger was. Toen moest ik de keuken uit als er iemand naar de wc wilde want die kon er domweg niet door. Maar goed dat hoogzwanger zijn duurde ook niet zo lang en het woog allemaal niet op tegen de geweldige plek die het was om te wonen en ik kan alleen maar voor mijzelf spreken, maar ik heb er met plezier gewoond.

Toen we uiteindelijk een gezinnetje van vier personen geworden waren werd het allemaal wel erg krap. Ingrid sliep bij ons op de slaapkamer, en ik herinner me nog goed dat we zo stil als dieven in de nacht naar boven slopen om te gaan slapen. We waren als de dood dat we dat kleine koppie van haar weer boven de bedrand zouden zien verschijnen want dan kwam er voorlopig van slapen ook niet veel. Er moest iets gaan gebeuren. Zo goedkoop als hier zouden we nooit meer iets vinden want we betaalden op het laatst de geweldige prijs van fl. 21.—per maand. Meer kon men duidelijk niet vragen en zeker niet nadat de gemeente eind jaren `60 een bordje “onbewoonbaar verklaarde woning” boven de deur had geschroefd. Jammergenoeg heb ik daar nooit een foto van gemaakt, maar het heeft er echt gezeten. Of was het soms “onverklaarbaar bewoond”?, Dat hebben we natuurlijk talloze keren moeten
aanhoren. 

Geruchten werden werkelijkheid en het hele pand werd te koop gezet. Ons bewoners werd het eerste bod gedaan, maar fl. 40.000,-- hadden we in de verste verte niet en daar bleef het niet bij want het hele pand moest natuurlijk van top tot teen worden opgeknapt. Uiteindelijk is het verkocht en ik kan me nog goed herinneren dat de koper bij mij nog eens in de keuken raad heeft staan vragen of hij het allemaal wel zou doen. Hij heeft er heel veel werk en geld ingestoken, maar het resultaat was geweldig. Het geheel was weer teruggebracht in de staat zoals het vroeger geweest was d.w.z. één groot pand. Zo mooi zelfs dat het begin van deze eeuw voor ca. fl. 1.000.000,-- is verkocht.



Wij verhuisden juni 1971 naar Bovenkarspel.Tot op de dag van vandaag hangt er in ons huis een tekening van mijnheer D. de Haan, een kennis van Karel`s ouders, waarop goed te zien is hoe het huis voor dat wij er woonden uitzag. Dat het een oude tekening is is duidelijk want het steigertje onder de ramen is nog niet aanwezig.

Uiteraard kom ik er nog wel eens langs en dan denk ik automatisch terug aan de tijd dat wij er woonden. Ik vind het geweldig dat het pand nog steeds bestaat. Voor hetzelfde geld was het afgebroken, want dat komt helaas tegenwoordig maar al te vaak voor.




Geschreven: Opperdoes, 4 februari 2006
Dagtekening: 1966-1971