Dat de Nederlanders, of liever gezegd "de Hollanders", zoals ze vroeger genoemd werden, goede handelaren zijn geweest, is door de eeuwen heen wel bewezen. Steeds weer worden wij er in boeken en tv programma`s, op allerlei manieren op gewezen, dat onze voorouders, in het roerige verleden, aardig wat handelswaar heen en weer hebben gesleept. Of dat altijd netjes en volgens de regels is gegaan, zullen we maar even het midden laten, maar dat diezelfde handelsgeest in de 21e eeuw nog steeds aanwezig is, ontdekte ik bij het vinden van twee hele simpele "bewijsstukken", die kilometers ver, van elkaar verwijderd waren.
In maart 2000 waren we met z`n viertjes tw. Suzanne, Karel, Arie en mijn persoontje in Schotland. Het was een koude dag en we hadden net een schitterende autorit achter de rug, die vanuit Roybridge, dwars door de Highlands, naar Mallaigh ging, een plaatsje aan de westkust van het land. Na de lunch in een restaurantje daar bij de haven, liepen we, in een nog steeds koud en intussen ook vrij nat straatje, terug naar de auto. Ineens was ik Arie kwijt. Ik keek achterom en schoot in de lach. Hij zat voor een stel rode plastic bakken en was bezig daar een foto van te maken. De manier waarop hij was neergestreken was al een foto waard en al lachend zei ik tegen hem "Zit jij hier nou echt een paar rode plastic bakken met wat zielige bloemetjes erin te fotograferen? Ik kreeg geen antwoord, zo druk was hij bezig, maar toen ik beter keek, zag ik waarom. Op de rode kratten las ik de vertrouwde naam "Eigend. Visafslag Scheveningen" en dat had hij dus heel goed gespot. Verbaasd reageerde ik verder in de trant van "Huh, hoe zijn die nou hier beland?", wat natuurlijk een domme opmerking was, want ik zag alleen maar vissersboten om mij heen.

Toch kon ik het niet laten om me af te vragen of die Schotten nu echt onze viskratten moesten pikken om er zulke onflorissante bloembakken van te maken. Ik moest toegeven, dat ze eigenlijk wel creatief waren, maar dat door hun meewarige staat, de naam "Scheveningen" weinig eer werd aangedaan. Maar ja, wat wilde ik dan ook in een tijdstip van het jaar wat totaal ongeschikt was, om er een fleurige boel van te maken.
Het tweede "bewijs" zag ik de zomer van 2011. Met Karel was ik in het Noorse Bergen en zoals een goede toerist betaamd, moet je, als je daar bent de "Bryggen" [een heel oud deel van Bergen met allemaal houten huizen] niet overslaan. Ondanks dat het juni was en geen maart, zoals bij het voorgaande voorval, was het er even koud en er dreigde een enorme hoosbui los te barsten. Verder was het er stervensdruk, zodat ik de indruk kreeg, dat alle landen van de aarbol, met tenminste een koppeltje mensen, vertegenwoordigd waren. Ik stond voor een grote souvenirwinkel en geloofde mijn ogen niet. In de etalage stonden geen viskratten dit keer, maar fruitkistjes uit de Betuwe.
Het opschrift "Midden-Betuwe" en daaronder "Zetten", was prominent aanwezig en ook hier heb ik me natuurlijk afgevraagd, hoe die daar terecht gekomen waren. Maar wat in Mallaigh, zonneklaar was, vond ik in Bergen niet zo eenvoudig en ik kwam niet veel verder, dan een gedachteflits van een Noors 5-sterrenrestaurant met een speciaal dessert, bestaande uit een grote [Betuwse] kers op de heel bijzondere taart. De winkelier had handig gebruik gemaakt van deze Nederlandse kistjes om zijn waren aan te prijzen en ik bedacht me meteen, dat er, tussen al die hordes mensen, die er rondliepen, er weinig zullen zijn geweest, die het was opgevallen, dat de kistjes daar in die etalage stonden, oorspronkelijk uit de fruittuin van ons kleine landje kwamen.