Toen
ik vanmorgen in de slaapkamer op het krukje naar buiten stond te
kijken, viel mijn oog ineens op al die schattige beeldjes en
versieringen die de overburen op de muur van hun garage hebben
opgehangen. Een grote bloempot, die nu leeg is, twee schattige
lantaarntjes, een spiegel, maar vooral het beeld van een grote
oranjegele zon trok mijn aandacht. Die straalde zo vrolijk door de
donkere decemberochtend; daar werd ik echt vrolijk van. Ze zitten
echter allemaal verstopt achter een grote hoge haag, zodat je er
alleen vanuit ons slaapkamerraam goed zicht op hebt. Vanaf de straat
zie je niets of je zou pontificaal voor het pand moeten gaan staan.
Hun hele huis, wat er schattig uitziet, lijkt een onneembaar fort.
Een heg die metershoog is, scheidt hun garagepad af van de
parkeerplaats en een heel mooi maar hoog smeedijzeren hek laat ook
duidelijk weten dat het niet de bedoeling is dat je zonder duidelijk
doel, de voordeur nadert. Jammer dat de boel zo hermitsch is
afgesloten, maar iedereen is natuurlijk vrij daarin en wie ben ik om
daar over te oordelen.
Toen
we hier pas kwamen wonen hadden we nog wel contakt met deze overburen en uit één van die gesprekken bleek, dat ze het erg
moeilijk vonden om hun sociale contacten te combineren met hun werk
waarvoor ze beide alle dagen naar Amsterdam moesten. Dat forensen
hield in dat ze heel vroeg weg moesten en heel laat weer thuis
kwamen. Ook kwam zijn prevut in
de knoei vanwege verregaande bezuinigingen bij zijn baas, zodat het
heen en weer rijden voor hen langer zou gaan duren dan gepland.
De
tweede hoofdpersoon in dit stukje is onze huisvriend of liever
gezegd, zijn autootje, een rode Fiat Cinquecento, die hem zowat
wekelijks naar Opperdoes bracht, om bij ons in het weekend te gaan
klussen voor de stoomtram. Die cinquecento, zo`n 8 jaar oud, reed
goed, maar stonk als een slecht onderhouden oldtimer, vreselijk naar
benzine. Herhaalde malen al had ik aan hem gevraagd, dit eens te
vermelden bij de garage, maar hij vond het allemaal wel best en ook
op dat front gebeurde er dus niets. De hele zomer van 2007 bleef de
situatie zo en ik ergerde me er eigenlijk alleen een beetje aan als
ik bij mijn eigen auto moest zijn en ik duidelijk rook welke auto er
naast mij stond. September kwam en zowaar de rode Fiat kwam weer door
de APK met de opmerking, dat er wel iets loos was omdat hij zo naar
benzine stonk, maar dit geen gevaar opleverde voor gezondheid en
veiligheid. En waarom zou je kosten maken als je, zoals hij van plan
was, toch een andere auto zou kopen.
Toen
kwam de bewuste avond. Geen idee meer wanneer het precies was, maar
het zal zo ongeveer september/oktober 2007 zijn geweest. We kwamen
met twee auto`s uit Hoorn. Ik in onze Ignis en de beide mannen in de
cinquecento. Ik kwam als eerste de straat in rijden en zag dat alle
vier parkeerplaatsen tegenover ons huis bezet waren. Twee door de
bovenvermelde buren [met een auto en hun bedrijfsbus] en de derde en
vierde door de vader van de buurvrouw die zijn auto dusdanig had
geparkeerd dat hij twee plaatsen in bezit nam. Boos, maar wel vaker
gewend aan het feit dat zij de halve straat voor hun blik
annexeerden, reed ik de auto De Kaag op, keerde, en plaatste mijn
auto vol op de stoep voor ons huis. Tien minuten later kwamen de mannen dus de
straat in rijden en parkeerde de cinquecento resoluut pal achter de
auto van de de buurvrouw`s vader en zette hem daarmee helemaal klem. Na een
uurtje of twee was ik dat helemaal vergeten en zaten we rustig met
zijn drieen tv te kijken. Ineens wordt er enorm op de deur gebonsd en
ik schrok me wezenloos. De mannen zeiden tegen elkaar, dat is
vast de buurvrouw, maar open doen, nee hoor, stelletje helden, dat
mocht ik doen. Me eigenlijk van geen kwaad bewust, deed ik de deur
open, en wat er toen tegen mij gezegd werd, zal ik hier maar even
niet herhalen. Ik heb nooit geweten dat er zoveel scheldwoorden
bestonden. De meeste kende ik niet eens, maar de intonatie sprak
boekdelen. Ik stond totaal te shaken, en nadat ik de hele litanie
over me heen had laten komen, begon me iets te dagen. Dat ging over
de Fiat Cinquecento, die stinkende cinquecento van onze huisvriend, daar hadden
ze zich de hele zomer al aan zitten ergeren en dat was zo geëscaleerd
dat ze nu op het kookpunt waren. Ja, gingen ze nog even door, ze
hadden die auto expres zo geparkeerd dat die cinquecento de
parkeerplaats niet op kon, en de auto zou nooit door de APK komen, en
of hij [onze vriend was intussen achter me komen staan] ook in die stank
zou blijven zitten. Ik werd uiterst kalm maar zei geen woord. Ik had
geen zin in een ordinaire scheldpartij, waarin het ongetwijfeld zijn
ontaard. Trouwens ze luisterden toch niet. Tot slot nam onze vriend het
verstandige besluit om zijn auto maar even aan de kant te zetten,
hoewel ik me kan voorstellen dat hij hem graag de hele nacht had laten staan.
Dat
was dus het laatste contact met onze overburen. Ik hoop dat ze eens de moed zullen hebben om nog eens terug te
komen op dit voorval, ik zou het graag met ze bespreken. Natuurlijk
begrijp ik hun frustratie, maar hun oplossing was nou niet bepaald
taktvol. Als ze gewoon naar ons toe waren gekomen, dan hadden we
erover gepraat. Wij kenden onze vriend`s nonchalance en als ze iedereen hier in de straat met zoveel "vriendelijkheid" tegemoet getreden zijn, dan rest je niets anders dan je achter een grote heg te verstoppen.
Toch ziet het huis er schattig uit, al hun ziel en
zaligheid ligt erin, dat is duidelijk te merken. Hoe jammer is het
dan dat als ik uit mijn slaapkamerraam kijk dit niet als
hoofdgedachte hebt, maar dat altijd die scheldcannonade door mijn
hoofd speelt. Hoe anders had het kunnen zijn.
Geschreven: Opperdoes, 23 december 2009
Dagtekening: zomer 2007